Commentaar op ‘The empirics of microfinance: what do we know?’ van Hermes en Lensink.

zaterdag 20 december 2008 |

De aandacht voor microkrediet stijgt in de academische wereld op verschillende vlakken. Eén van de grote onderdelen waarop deze wereld zich richt is het theoretische perspectief op de dynamiek van microkredietverschaffing. Vooral het zogenaamde ‘joint liability group lending’ wordt onderzocht, en hier vinden we dan ook onmiddellijk de aansluiting bij onze authentieke gemeenschap.

Een tweede belangrijk onderzoeksdomein binnen de academische wereld bespreekt de financiële duurzaamheid en impact van microkrediet-programma’s, die aanleiding ook in de politieke wereld aanleiding geven tot serieus debat.

Hermes en Lensink (2007) gaan in het artikel op zoek naar reeds bestaande onderzoeken binnen deze twee domeinen. Ik ga hier echter vooral in op het eerste aspect van het artikel waarbij de focus ligt op de sociale banden. Men onderzoekt in deze de manier waarop en de redenen waarom het groepsaspect helpt bij het terugbetalen van interesten.

De twee onderzoekers pogen in hun artikel nieuwe empirische bijdragen te leveren die een inzicht geven in de manier waarom en waarop joint liability group lending werkt. Vooral theoretische modellen zijn er in overvloed in de wetenschappelijke literatuur. Verschillende onderzoeken (Stiglitz, 1990, Varian, 1990, Banerjee et al. 1991, Armendáriz de Aghion, 1999 en Chowdury, 2005) focussen zich op het morele risico en begeleidingsproblemen om aan te tonen hoe gezamenlijke ondernemingen deze problemen kunnen oplossen. Gharak (1999,2000) en Gangopadhay et al (2005) ontwikkelden modellen rond ongunstige selectie en screening. Andere modellen bediscussiëren specifiek de rol van sociale banden binnen groepsgewijs lenen ter verbetering van de terugbetalingprestaties (Besley & Coate (1995) en Wyrlick (2001). De achterliggende filosofie van het in groep lenen van krediet maakt dat alle groepsleden verantwoordelijke voor het terugbetalen van de lening en op die manier aan elkaar gelinkt worden. Wanneer bijgevolg één iemand van de groep niet kan betalen, zullen de andere moeten inspringen om toekomstige toegang tot krediet te garanderen. Veronderstelt wordt dat het lenen in groep screening, monitoring en versterking van contracten tussen de leners stimuleert. Verder vermindert het de kosten voor de individuele lener. Een ander voordeel van deze sociale constructie zou zijn dat ze meer geneigd is om effectieve steun te geven omwille van de geografische nabijheid en dichte sociale banden van groepsleden. De groepsleden zijn bijgevolg beter geïnformeerd over elkaars activiteiten.

Ondanks deze overvloed aan theoretische modellen stellen en de euforische attitude bij beleidsmakers en hulporganisaties over de potentiële effecten van microfinanciering, stellen de auteurs vast dat er verrassend weinig empirisch bewijsmateriaal is geleverd om aan te tonen of en hoe microfinanciering effectief helpt. De meeste empirische studies richten zich op de algemene vraag of het verschaffen van groepsleningen de terugbetalingprestaties van de groep verbeterd. De resultaten van deze studies zijn echter onderhevig aan potentiële methodologische zwakheden.

Hermes en Lensink argumenteren dat de link tussen theorie en empirie bij deze studies eerder impliciet wordt vermeld. Verder wordt vaak gebruik gemaakt van 1-dimensionele metingen voor complexe constructies zoals sociale banden. Een laatste probleem is dat de empirische analyse kan leiden onder endogeniteit, dit is vooral problematisch bij studies naar de rol van sociale banden.

De auteurs vechten deze zwakheden aan met drie verschillende studies. Ahlin & Townsend (2007) leiden empirische tests gebaseerd op verschillende tegenstrijdige veronderstellingen die ze genereren uit vier welbekende theoretische modellen van selectie, morele risico’s en sociale sancties. Deze voorspellingen worden vervolgens empirisch getest via gegevens van 262 groepen van de Bank of Agricultural Coöperatives (BAAC) in Thailand. Karlan (2007) focust op de rol van sociale banden in groepslenen en gebruikt een empirische setting waarbij geen endogene problemen kunnen optreden: hij verzamelt informatie van 2000 individuele groepleden. Cassar et al. (2007) voeren microfinanciële experimenten uit rond het belang van sociale banden. Ze vertrekken vanuit de overtuiging dat terugbetaling van individuele groepsleden afhankelijk is van hun geloof dat andere groepsleden hetzelfde doen. Dit geloof is voor een groot deel afhankelijk van het sociaal kapitaal in de groep. Ze ontwikkelden hiervoor en microfinancieringspel dat ze in Zuid-Afrika en Armenië testten op 36 groepen.

Verder bekijken Hermen en Lensink de studies rond financiële duurzaamheid en impact van microkrediet-programma’s.


Hermen en Lensink (2007) komen tot de volgende bevindingen:

- Hoe sterker de sociale connecties tussen leden van een groep, hoe hoger de terugbetalingprestatie

- Deze terugbetalingprestatie is ook afhankelijk met de mate waarin groepsleden persoonlijk vertrouwen hebben ontwikkeld. Dit ondersteunt de visie dat sociale connecties en persoonlijk vertrouwen belangrijk zijn bij het begeleiden van opvolging.

- Als de sociale connecties te sterk zijn – familieleden bv. – vermindert dit de terugbetalingprestatie van de groep

- Microfinanciering gebaseerd op individuele leningen presteren beter in termen van winstcreëring dan deze gebaseerd op groepen. Maar het aantal arme leners en vrouwelijke leners bij individuele leningen is veel lager dan bij groepsleningen.

- Zeker wanneer individuele microfinancieringssystemen groter worden, focussen ze meer en meer op rijkere cliënten, dit is minder voorkomend bij groepsleningen.


Deze conclusies geven een genuanceerder beeld van de rol van sociaal kapitaal bij microkrediet, dat veronderstellingen over het heilzame effect van groepsleningen enigszins afzwakt. Toch vind ik het jammer dat dit onderzoek enkel kijkt naar sociaal kapitaal en haar relatie tot terugbetalingprestaties. Er wordt op die manier geen rekening gehouden met bijvoorbeeld de rol die machtsverhoudingen spelen bij het selecteren van groepsleden of de rol van sociale netwerken bij toegang tot kredietverschaffing. Sociaal kapitaal wordt eerder onderzocht vanuit een instrumentele doeleinde: ‘hoe sociaal kapitaal inzetten in microkrediet programma’s zodat terugbetaling beter gegarandeerd is’.

Bovendien is er recentelijk een trend ingezet waarbij meer wordt afgestapt van de praktijk van groepsleningen, mede vanwege de hoge transitiekosten die zijn verbonden aan dit type. Zelfs de pioniers op het gebied van groepsleningen (de Grameen Bank en Banco Sol) zijn nu deels overgestapt op individuele leningen. Deze ontwikkeling, die een gevolg is van de toenemende commercialisering van de traditionele microfinancieringsinstellingen lijkt niet erg hoopvol voor de allerarmsten. Financiële levensvatbaarheid van microkredietinstellingen vereist dat meer de nadruk wordt gelegd op leningen van grotere omvang met lagere transactiekosten. Individuele leningen zijn hiervoor meer geschikt dan groepsleningen (Cull, Demirgüç-Kunt en Morduch (2007), maar daarbij vallen de allerarmsten dan veel sneller uit de boot.


Commentaar door Tine Winnelinckx

Bronnen:

Hermes, N., Lensink, R. (2007). ‘The empirics of microfinance: What do we know?’. Economic Journal. Vol 117, No 517, pp. F1 - F10.

Cull, R., Demirguc-Kunt, A., Morduch, J.. (2007) Financial Performance and Outreach: A Global Analysis of Leading Microbanks. Economic Journal. Vol. 117, No. 517, pp. F107-F133.


1 reacties:

Anoniem zei

In volgende bijdrage zou ik een aanvulling willen geven bij de commentaar op het volgende artikel:

Hermes, N., Lensink, R. (2007). ‘The empirics of microfinance: What do we know?’. Economic Journal. Vol 117, No 517, pp. F1 - F10.

Het oorspronkelijke artikel van Hermes & Lensink bespreekt twee belangrijke onderzoeksdomeinen binnen de academische wereld over het microkrediet: de ‘joint liability group lending’ en de financiële duurzaamheid van microkrediet-programma’s. De kritiek op dit artikel gaat voornamelijk in op het eerste onderdeel. Om te beginnen geeft men een korte samenvatting van de reeds uitgevoerde empirische studies beschreven in het artikel. Nadien worden twee kritieken gegeven: ten eerste betreurt men dat er enkel onderzoek werd gedaan over sociaal kapitaal en haar relatie tot terugbetalingprestaties, zonder mogelijke machtsrelaties binnen deze netwerken in acht te nemen. Ten tweede vermeldt men de recente trend waarbij steeds meer wordt overgegaan tot individuele leningen als gevolg van de commercialisering van de traditionele microfinancieringsinstellingen.

Op beide kritieken is amper dieper ingegaan, bijgevolg zou ik mij in deze bijdrage willen concentreren op het bestaan en de verdere bevestiging van machtsrelaties binnen het sociaal kapitaal. Het is noodzakelijk dat er binnen het ‘joint liability group lending’ -principe gekeken wordt naar deze machtsrelaties. We geven om te beginnen een korte omschrijving voor de ideale ‘peer group’. Montgomery zegt hierover: ‘The ideal of peer groups based on social collateral implies that groups screen and self-select their own members to form relatively homogenous groups. The implicit idea of equality also assumes that they constitute a similar degree of default risk to each other.’ Toch blijkt dit niet altijd te lukken. Dit heeft verschillende oorzaken waaronder de foute veronderstelling dat de economische toestand van armoede stabiel en statisch is. Iemand die een kortstondige financiële crisis doormaakt kan verschuiven van een ‘ideal peer’ naar een ‘bad risk’ waardoor de homogeniteit wordt aangetast. Bovendien kunnen personen zich schijnbaar in eenzelfde economische toestand van armoede bevinden, bij nader inzicht toch danige verschillen hebben. Doordat het oprichten van homogene groepen onrealistisch blijkt te zijn, wordt tevens de ideale werking van ‘peer groups’ in vraag gesteld (Montgomery, 1996, p.291).

In het systeem van microkredieten geldt het principe dat elk lid van de ‘peer group’ zijn lening moet hebben afgelost, zo niet zal hen de toegang tot toekomstige leningen geweigerd worden. Op die manier zetten de Microfinance Institutions (MFI’s) druk op alle leden om hun leningen tijdig terug te betalen. Dit kan echter twee negatieve gevolgen hebben. Ten eerste bestaat de kans op ‘social exclusion’. Dit kan ofwel impliceren dat diegene die niet kan terugbetalen na verloop van tijd uit de groep gezet wordt, ofwel dat de minstbedeelden van een gemeenschap niet in een groep worden opgenomen omdat bij hen het risico op het niet tijdig aflossen van hun lening het grootste is (Rankin, 2002). Een tweede mogelijk gevolg is dat wanneer de desbetreffende persoon zijn lening niet kan afbetalen, hij naar de woekeraar gaat om een nieuwe lening – tegen zeer hoge rente – aan te vragen zodat hij toch lid kan blijven van de groep. Hierdoor blijft men in een schuldenspiraal vastzitten en schiet microkrediet aan zijn doelstelling voorbij (Moor, 2008).

We kunnen concluderen dat de kritiek in het artikel wat betreft de machtsrelaties gegrond is, maar jammer genoeg te weinig werd toegelicht. Microkrediet werd in de 1970s opgericht om financiële steun te verlenen aan de armste bevolkingsgroepen. Het werd gezien als een van de manieren om de armoede terug te dringen, door het inkomen en de productiviteit van armen te doen stijgen. In bepaalde situaties helpt de armen zeker vooruit, toch mogen we niet vergeten dat microkrediet bepaalde elementen over het hoofd ziet (Khandker, 1998). In deze bijdrage besproken we de negatieve impact die reeds bestaande machtstructuren, hiërarchie en uitsluiting kunnen hebben op het toekennen van microkrediet. Door deze machtsstructuren worden opnieuw de armste van de gemeenschap buitengesloten. Het is dan ook de taak van de MFI’s om die ‘social exclusion’ tegen te gaan zodat diegene die het microkrediet het hardst nodig hebben, er de voordelen van kunnen inzien (Rankin, 2002).

Anke Boone

Bibliografie

Khandker, S.R. (1998). Fighting poverty with microcredit: experience in Bangladesh. New York: Oxford University Press

Montgomery, R. (1996). Disciplining or protecting the poor? Avoiding the social costs of peer pressure in micro-credit schemes. In Journal of International Development, 8 (2), p.289-305

Moor, K. (2008). Banking the Unbankable. Lezing op 08/06/2008 op de Algemene informatiecycli van de Belgische Technische Cooperatie (BTC)

Rankin, K.N. (2002). Social capital, microfinance and the politics of development. In
Feminist economics, 8 (1), p.1-24

Een reactie posten