Commentaar op 'Poor whites in South Africa'

woensdag 31 december 2008 |



Na de val van het Appartheidsregime, rees bij veel Zuid-Afrikanen de hoop op een betere toekomst. De nieuwe regering, onder leiding van het ANC, kondigde aan dat zij er naar zou streven om van Zuid-Afrika een echte “rainbow nation” te maken, die vrij is van elke vorm van raciale discriminatie. Teneinde deze ambitieuze doelstelling te realiseren, was het volgens haar noodzakelijk om in de eerste plaats de ongelijkheden, die het gevolg waren van de Appartheidspolitiek, recht te trekken. Zij stippelde dan ook een beleid uit dat er op gericht was om voorheen benadeelde bevolkingsgroepen te “empoweren” en hen de mogelijkheden te bieden om zich verder te ontwikkelen. Hierbij werd voornamelijk de nadruk gelegd op het economische aspect, hetgeen leidde tot de lancering van het Black Economic Empowerment Program (BEE). Door het invoeren van zogenaamde “black ownership” quota in verschillende economische sectoren en een positieve discriminatiepolitiek ten aanzien van niet-blanke werknemers, hoopte men van de economie een afspiegeling te maken van de Zuid-Afrikaanse maatschappij. Verwacht werd dat zwarte werknemers als gevolg van het BEE beleid over de mogelijkheden zouden kunnen beschikken om te promoveren tot hogere functies, die voorheen enkel voor blanken toegankelijk waren, en dat er op deze manier een nieuwe kapitalistische zwarte sociale klasse zou ontstaan. Deze zou bepaalde voordelen genereren die zouden doorvloeien naar de rest van de zwarte bevolking en hen op die manier zouden empoweren. Men ging er immers van uit dat deze opkomende zwarte bourgeoisie nieuwe mogelijkheden zouden creëren voor kleinere, lokale ondernemingen, hetgeen uiteindelijk zou resulteren in de introductie van voorheen benadeelde bevolkingsgroepen in de Zuid-Afrikaanse economie. Men vertrok met andere woorden van de assumptie dat deze opkomende zwarte elite, via haar bestaande sociale netwerken, de rest van de gemeenschap nieuwe mogelijkheden zou bieden om zich op economisch vlak te ontwikkelen.

Ondanks deze nobele beleidsdoelstellingen is er in het huidige Zuid-Afrika echter weinig te merken van de beloofde, welvarende “rainbow nation”. Hoewel het land de laatste jaren een sterke economische groei gekend heeft, leeft een groot deel van de Zuid-Afrikaanse bevolking nog steeds in bittere armoede. Bijgevolg kunnen we ons dan ook vragen stellen over de mogelijkheden waarover armen beschikken om gebruik te maken van bepaalde sociale mechanismen en de mate waarin zij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van verschillende vormen van kapitaal, zoals fysiek kapitaal, menselijk kapitaal of sociaal kapitaal, teneinde hun levensomstandigheden te verbeteren. Het lijkt er dan ook sterk op dat er binnen de Zuid-Afrikaanse maatschappij bepaalde barrières bestaan die gaan maken dat bepaalde sociale groepen geen, of slechts beperkt, gebruik kunnen maken van de middelen die zij ter beschikking hebben. Dit brengt ons bij één van de belangrijkste kritieken op benaderingen die opgebouwd zijn rond de concepten sociaal kapitaal en empowerment, namelijk het feit dat men binnen deze denkkaders over het algemeen de neiging heeft om gemeenschappen en samenlevingen te beschouwen als neutrale entiteiten en geen aandacht besteedt aan de machtsrelaties die hierbinnen bestaan. Dit heeft tot gevolg dat projecten die opgebouwd zijn vanuit deze benaderingen gaan voortbouwen op bestaande netwerken van macht en onderdrukking, hetgeen zal leiden tot een versterking van de positie van traditionele elites en een verdere uitholling van de mogelijkheden en middelen waarover de allerarmsten kunnen beschikken. In het geval van Zuid-Afrika zien we dat de traditionele zwarte elites, die een belangrijke component zijn van het ANC, in het BEE beleid een kans zien om hun dominante posities van voor het Appartheidsregime opnieuw in te nemen. Er gaan dan ook stemmen op die stellen dat het hele BEE programma in de eerste plaats gebruikt wordt als legitimatie voor het verrijken van een bepaalde zwarte elite, die sterke politieke banden heeft. Het ANC verwerpt deze kritiek echter en stelt dat: “ the immediate interests of the rising black bourgeoisie and the middle strata objectively coincide with that of the majority (Macozoma, 2003, p. 11)”. Zij is er met andere woorden van overtuigd dat een beleid dat positieve uitkomsten biedt voor de traditionele zwarte elites onmogelijk slecht kan zijn voor de meerderheid van de zwarte bevolking die in armoede leeft, aangezien zij dezelfde belangen hebben.

Behalve het feit dat er op verschillende vlakken grote vraagtekens geplaatst kunnen worden bij deze redenering, kunnen we ons ook afvragen hoe het dan zit met de belangen van bevolkingsgroepen die niet tot deze meerderheid behoren. Wat bijvoorbeeld met de blanke Zuid-Afrikanen, die in het huidige Zuid-Afrika de privileges, die zij eerder genoten onder het Appartheidsregime, kwijt zijn? In dit opzicht kunnen we vaststellen dat er sinds het einde van het Appartheidssysteem een zekere toename waar te nemen valt van het aantal blanken die in armoede leven. Volgens de meeste “Afrikaners” zou deze evolutie het gevolg zijn van de positieve discriminatiepolitiek die de Zuid-Afrikaanse overheid hanteert met betrekking tot niet-blanke arbeidskrachten. Deze zou er immers toe geleid hebben dat huidskleur belangrijker werd dan de capaciteiten en kwalificaties waarover men beschikt, waardoor veel blanke Zuid-Afrikanen na het afschaffen van de Appartheid werden ontslagen en vervangen door werknemers uit voorheen gediscrimineerde bevolkingsgroepen. Dit resulteerde in een aanzienlijke toename van het aantal blanke werklozen, waardoor vele gezinnen in grote financiële moeilijkheden kwamen. Bijgevolg kunnen we dan ook opmerken dat waar armoede voorheen gedefinieerd werd langsheen raciale scheidingslijnen, het in de huidige situatie zo is dat er steeds grotere ongelijkheden ontstaan binnen de verschillende bevolkingsgroepen. Het lijkt er dan ook op dat het BEE weinig verholpen heeft aan de armoedeproblematiek in Zuid-Afrika, maar integendeel geleid heeft tot een verdere uitdieping van de armoede onder de Zuid-Afrikaanse bevolking.

Besluitend kunnen we dan ook stellen dat bovenstaande paragrafen duidelijk illustreren dat het invoeren van een bepaald beleid of programma dat gericht is op het empoweren van bepaalde groepen of het verhogen van het sociaal kapitaal binnen een zekere gemeenschap niet enkel voordelen oplevert, maar ook kunnen leiden tot de uitsluiting van bepaalde sociale groepen. Dit kan zowel gebeuren binnen een bepaalde bevolkingsgroep, door het versterken van traditioneel dominante elites, als tussen verschillende bevolkingsgroepen. Het is dan ook belangrijk dat programma’s rond microkrediet zich bewust zijn van dit gevaar en bij het uitwerken van hun verschillende initiatieven en interventies rekening houden met de heersende machtsrelaties binnen de gemeenschap waarin zij opereren. Ander zou het wel eens kunnen dat zij het tegengestelde effect bereiken en juist gaan leiden tot een verdere uitdieping van het armoedeprobleem.

Door Anouk Verhellen

Bronnen:

Biles, P. (2008). South Africa’s hidden white poverty. Geraadpleegd op 11 december 2008 op
http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/7526158.stm

Keller, E.J. (2005). The challenge of enduring and deepening poverty in the New South Africa. Geraadpleegd op 11 december 2008 op
http://www.international.ucla.edu/article.asp?parentid=24414

Macozoma, S. (2003). From a theory of revolution to the management of a fragile state. Development Update, vol. 4 (3), 1-20

“Why BEE?” Geraadpleegd op 11 december 2008 op
http://www.oavm-africa.com/HRM-in-Africa/BEE.html

0 reacties:

Een reactie posten